Toelichting Literatuur

Vraag 1 Werkwijze: welk vertelperspectief overheerst?

De alwetende verteller kan gesprekken weergeven tussen A en B, en C en D, of een hoofdstuk eindigen met een zin ‘maar dat zou niet zo blijven. . .’
Bij de ikpersoon vertelt de ‘ik’ het verhaal. Hij kan alleen vertellen wat hij zelf meemaakt, denkt of voelt.
Bij de ‘derde persoonsverteller’ staat een ‘hij’ of ‘zij’ in het centrum van de belangstelling. We krijgen alleen informatie over het innerlijk van deze persoon, niet van de andere personen.

Vraag 2 Werkwijze: hoe gaat de schrijver om met vertelde tijd?

Een chronologisch verhaal begint bijvoorbeeld in 1950 en eindigt in 1975, geschreven volgens het principe en toen, en toen, en toen.
Bij een niet-chronologisch verteld verhaal lezen we in een beschrijving van het heden, beschreven gebeurtenissen uit het verleden (flashbacks), of beschreven gebeurtenissen die later plaatsvinden (flash-forwards).
Tijdrekking: een kort moment uitvoerig beschrijven, bijvoorbeeld een hele roman over een gebeurtenis die maar enkele uren duurt. Probeer antwoord te geven op de vraag waarom de schrijver kiest voor het verschuiven van de vertelde tijd.

Vraag 3 Werkwijze: in welke stijl is het verhaal geschreven?

De schrijfstijl heeft grote invloed op onze interpretatie van het verhaal. Probeer voorbeelden te vinden van zinnen die illustratief zijn voor de schrijfstijl.

Vraag 4 Inhoud: gelet op moment van verschijnen: wanneer speelt het verhaal?

Als een boek bijvoorbeeld gepubliceerd is in 1948 en het verhaal speelt zich af in de jaren twintig, dan speelt het zich af in de verleden tijd. Veranderende inzichten spelen mee wanneer iemand een historische roman schrijft. Wanneer een schrijver vandaag een verhaal schrijft dat zich afspeelt in de Middeleeuwen kan het toch een eigentijds verhaal zijn.

Vraag 5 Inhoud: welke aandacht krijgen de karakters in het verhaal?

‘Flat characters’ zijn typetjes, personages waar maar een paar kenmerken van belicht worden: iemand is bijvoorbeeld alleen maar wreed en ijdel.
Een ‘round character’ leer je door en door kennen, met al zijn hebbelijkheden en onhebbelijkheden.

Vraag 6 Inhoud: in welke omgeving bevindt de hoofdpersoon zich?

Het plaatsen van de hoofdpersoon in een hem vreemde omgeving komt veel voor in verhalen. In het verhaal kan die omgeving een belangrijke rol spelen. In Dood in Venetië van Thomas Mann raakt de hoofdpersoon in de labyrintische stad letterlijk en figuurlijk de weg kwijt.

Vraag 7 Inhoud: tot welk genre kun je het boek rekenen?

De meeste genres spreken voor zich. Bij een ideeënroman is het verhaal ondergeschikt aan de boodschap. Een genre roept bij de lezer verwachtingen op. Niet elke roman hoeft spannend te zijn, maar een avonturenroman wel.

Vraag 8 Betekenis: levert de titel een aanwijzing op voor de interpretatie?

Een voorbeeld van een letterlijke betekenis van de titel is De ondergang van de Titanic. Dit boek handelt inderdaad over de ondergang van een schip dat de Titanic heet. Een voorbeeld van een figuurlijke betekenis van een titel is Nooit meer slapen van W.F. Hermans. Deze roman gaat niet over slapeloosheid, maar over het verlies van de onschuld.

Vraag 9 Betekenis: waar ligt de nadruk van het verhaal?

Het verhaal zelf is vaak het belangrijkst bij avonturenromans, ontsnappingsverhalen en dergelijke. De nadruk ligt op de boodschap als de schrijver deze heeft opgehangen aan het verhaal om op die manier de lezer iets mee te geven, bijvoorbeeld zijn visie op de maatschappij.
De verdere categorieën spreken voor zich.